Financiering

Algemeen

De wet Financiering Decentrale Overheden (Fido) stelt regels voor het financieringsgedrag van decentrale overheden. In het kader van deze wet is in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) een paragraaf “financiering” voorgeschreven, in zowel de begroting als het jaarverslag van de gemeente.

De wet Fido definieert treasury als volgt:
Het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. Meer concreet gaat het om financiering van het beleid tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden, het te allen tijde zorgen voor voldoende liquide middelen, waarbij een tijdelijk overschot tegen een zo hoog mogelijk rendement wordt belegd en het daarbij afdekken van vooral rente- en kredietrisico’s.

De gemeente verkeert permanent in de situatie van financieringsbehoefte. Dit houdt verband met het stelsel van baten en lasten, waarbij investeringen worden geactiveerd en de lasten in de vorm van rente en afschrijving ten laste van de exploitatie worden gebracht. Deze handelswijze leidt ertoe dat de investeringsuitgaven gedurende de periode van afschrijving gefinancierd moeten worden. Daarnaast ontstaat een financieringsbehoefte door het in de tijd achterlopen van de inkomsten ten opzichte van uitgaven. Voor de financieringsbehoefte worden leningen afgesloten, worden rekening courant kredieten en interne financieringsmiddelen in de vorm van reserves en voorzieningen gebruikt. Door het aantrekken van geld van derden ontstaat een schuldpositie. De gemeente moet de leningen aflossen en betaalt gedurende de looptijd van de lening rente. Gemeenten zijn bij deze financieringswijze gehouden aan twee normen uit de wet Fido: de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. Procedures en bevoegdheden zijn uitgewerkt in het Treasurystatuut.

Kasgeldlimiet

Gegeven de permanente financieringsbehoefte, kunnen fluctuaties in rentelasten voor de gemeente risico’s met zich meebrengen. Om deze risico’s zoveel mogelijk te beperken is de kasgeldlimiet ingesteld. De kasgeldlimiet stelt grenzen aan de mate waarin de financieringsbehoefte wordt gedekt met kortlopende leningen (< 1 jaar). Dit is geregeld in de wet financiering decentrale overheden (Wet fido).

De kasgeldlimiet is uitgedrukt in een percentage van de omvang van de begroting. Voor 2016 bedraagt dit percentage 8,5, wat bij ministeriële regeling is vastgesteld. De omvang van de begroting 2016 bedraagt € 56.216.000. De kasgeldlimiet bedraagt dan € 4.778.000.

Per kwartaal wordt gemeten of we binnen de kasgeldlimiet blijven. In 2016 was sprake van een tijdelijke overschrijding; dit is gedurende drie achtereenvolgende kwartalen toegestaan. Gelet op het structurele karakter van de overschrijding van de kasgeldlimiet, zijn in januari 2017 vaste financieringsmiddelen aangetrokken ter grootte van € 15 miljoen. Hiermee blijven we naar verwachting gedurende langere tijd binnen de kasgeldlimiet.

Renterisiconorm

Om het risico van renteaanpassing en herfinanciering bij langlopende leningen (> 1 jaar) te beperken is de renterisiconorm ingesteld. Deze norm is bij ministeriële regeling bepaald en houdt in, dat de jaarlijks verplichte aflossingen en de renteherzieningen niet meer mogen bedragen dan 20% van het begrotingstotaal. Uit het volgende overzicht blijkt dat we met 2,35% (1.462 t.o.v. 62.120) ruim binnen de renterisiconorm blijven.

Langlopende geldleningen

De verwachting dat wij in 2016 weer een beroep zouden moeten doen op de kapitaalmarkt is voor dat jaar niet uitgekomen. Zoals hiervoor is aangegeven, is dat in 2017 wel gebeurd.
Op 1 januari 2017 bedraagt de restantschuld van de langlopende geldleningen afgerond € 7 miljoen.

Rentebeleid in de gemeente Dalfsen

De BBV wijzigingen van 2016, hebben ook invloed gehad op het rentebeleid in Dalfsen.
De keuze mogelijkheden die in de begroting nog waren toegepast, zijn in 2016 ingeperkt. Via een aantal voortgangsberichten aan de werkgroep P&C is daarover gecommuniceerd. Met betrekking tot de rente zijn de effecten verwerkt in de 2e bestuursrapportage. In de kern betekende dit dat externe rentekosten leidend zijn geworden en dat de interne rentekosten (over de reserves) naar de achtergrond zijn verdwenen. Dit heeft geleid tot een verlaging van de rentekosten voor de grondexploitatie (van 4% naar 0,77%) en tot een lagere rentetoevoeging aan de reserves. Vanwege deze doorgevoerde wijziging in de systematiek, blijft een beschrijving van het oude rentebeleid achterwege. Elementen die hetzelfde blijven of nieuw zijn, benoemen wij hieronder uiteraard nog wel.

Zo is het van belang te blijven vermelden dat we een onderscheid kennen tussen de zogenaamde korte rente en lange rente. We spreken van korte rente voor termijnen tot maximaal 1 jaar en van lange rente voor termijnen van 1 jaar of langer. Zoals bekend kan de hoogte van de rente fluctueren als gevolg van diverse omstandigheden. Als gemeente kunnen wij op de ontwikkelingen die van buiten komen, weinig tot geen invloed uitoefenen. Wel kunnen wij keuzes maken in de manier waarop wij geld aantrekken of uitzetten. Daarbij zijn wij gebonden aan wettelijke bepalingen, waaronder de Wet Fido en de Wet HOF (Wet Houdbare Overheidsfinanciën). Onze eigen uitvoeringsvoorschriften zijn opgenomen in de uitvoeringsregels treasury.

De gemeente Dalfsen voert een verantwoord, robuust en gedegen rentebeleid. Het kan tegen een stootje en het zit aan de veilige en niet aan de risicokant. Ook houdt het rekening met mogelijke ontwikkelingen, zoals een grotere financieringsbehoefte als gevolg van toenemende investeringen en een stijging van de langetermijnrente.

Externe rente
Voor een eventueel (langdurig) financieringstekort dient de gemeente geld te lenen. De gemeente sluit daarvoor dan een langlopende geldlening af. Voordat we daartoe over gaan benutten we eerst de wettelijk toegestane ruimte binnen de kasgeldlimiet, dit vanwege de lage rente die daarvoor geldt. Voor langlopende geldleningen hanteren wij de marktrente. Daarboven houden we voor beide soorten geldleningen een kleine marge aan waardoor we beperkte rentestijgingen kunnen opvangen.

Interne rente
Met ingang van 2016 moet de interne rente gebaseerd zijn op de externe rentekosten. Daardoor daalt de rente die we aan de grondexploitaties door kunnen berekenen in 2016 van 4% naar 0,77%. Het gevolg daarvan is ook een lagere rentebijschrijving aan de reserves. In de begroting was uitgegaan van 4%. Via de 2e bestuursrapportage is reeds rekening gehouden met een aanmerkelijke daling. In werkelijkheid is de rentebijschrijving aan de reserves uitgekomen op 0,15%. Het werkelijke bedrag aan rentebijschrijving in 2016 was € 37.023. De correctie op de rentebijschrijving 2016 is niet toegepast op de algemene reserve vrij besteedbaar.

In lijn hiermee is ook het renteomslagpercentage in 2016 gewijzigd: van 4% naar 0,77%. Dit omslagpercentage is toegepast op de grondexploitaties. Vanwege het per saldo positieve renteresultaat, is dit percentage niet toegepast op de investeringen. Daar heeft geen toerekening van rentekosten plaatsgevonden.